Hof van Justitie: afspraken tussen Nederlandse telecomaanbieders in strijd met kartelverbod

expertise:

Mededinging & Regulering

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

16 juni 2009

Het Hof van Justitie heeft op 4 juni 2009 antwoord gegeven op drie prejudiciële vragen die het CBb (College van Beroep voor het Bedrijfsleven) eerder

Deze vragen zijn gerezen naar aanleiding van een boetebesluit van de NMa. Volgens de NMa hebben tijdens een bijeenkomst op 13 juni 2001 vijf telecombedrijven onder meer gesproken over het verlagen van de dealervergoedingen voor abonnementen op of rond 1 september 2001. De NMa was van mening dat deze afspraak de mededinging beperkte en heeft een boete in 2002 op aan de betrokken telecombedrijven boetes opgelegd van in totaal EUR 88 miljoen. De telecombedrijven zijn hierop in bezwaar en beroep gegaan. 

Het CBb heeft bij uitspraak van 31 december 2007 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Het CBb wilde onder meer weten in welk geval het Hof van Justitie vond dat sprake is van een ‘mededingingsbeperkende strekking’ bij onderlinge afspraken tussen telecombedrijven en of één enkele bijeenkomst al voldoende was om onderlinge afstemming bewezen te achten.

Volgens het Hof van Justitie kan er al sprake zijn van een ‘mededingingsbeperkende strekking’ als het gaat om een beperking van de aan dealers gegeven kortingen. De afspraken hoeven niet noodzakelijkerwijs de eindgebruikers te treffen om al als mededingingsbeperkende afspraken gezien te worden.

Het Hof van Justitie wijst erop dat het, afhankelijk van de structuur van de markt, niet uitgesloten is dat een eenmalig contact in beginsel kan volstaan opdat de betrokken ondernemingen hun marktgedrag afstemmen. Wanneer de betrokken ondernemingen een kartel vormen met een complex systeem van afstemming ten aanzien van een groot aantal aspecten van hun marktgedrag, kan immers een regelmatig contact gedurende een lange periode noodzakelijk zijn. Indien daarentegen, zoals in de onderhavige zaak, slechts een op zichzelf staande afstemming voor een eenmalige aanpassing van het marktgedrag ten aanzien van één mededingingsparameter wordt beoogd, kan een eenmalig contact voldoende zijn om het nagestreefde mededingingsbeperkende doel te realiseren.

Het Hof van Justitie achtte verder dat eenmalige afstemming voldoende is als bewijsvermoeden. Voor zover de onderneming die aan de afstemming deelneemt, op de betrokken markt actief blijft, geldt het vermoeden van causaliteit tussen de afstemming en het marktgedrag van deze onderneming bijgevolg ook wanneer slechts één bijeenkomst van de betrokken ondernemingen aan de afstemming ten grondslag ligt.

Het CBb gaat nu, met inachtneming van de antwoorden van het Hof van Justitie, einduitspraak doen in de zaak. Het CBb zal als hoogste nationale feitenrechter de uitleg van het Hof toepassen op de feiten van de zaak.