Een onder een uitsluitingsclausule verkregen goed schenken?

expertise:

Familie- & Erfrecht

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

15 september 2009

Onlangs is in het blad Rechtspraak Familierecht een bijzondere uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 10 december 2008 gepubliceerd (RFR 2009/77). In deze zaak stond een tweetal vragen centraal. Kan een schenking aan een echtgenoot een in een testament opgenomen uitsluitingsclausule doorkruisen? Stelt voornoemde uitsluitingsclausule een in huwelijkse voorwaarden opgenomen lijfsieradenbeding terzijde? 

In deze zaak waren partijen gehuwd geweest onder huwelijkse voorwaarden, die iedere gemeenschap van goederen uitsloot. Verder was er in de huwelijkse voorwaarden van partijen een zogenaamd lijfsieradenbeding opgenomen, dat inhield dat de kleding en lijfsieraden, bij een van de echtgenoten in gebruik, wordt geacht eigendom te zijn van de echtgenoot die deze goederen gebruikt. Dit is een bewijsbepaling.

In de procedure vordert de man van de vrouw afgifte van de edelstenen die zij met zijn toestemming in een ring heeft laten plaatsen. Aan deze vordering legt de man primair ten grondslag dat hij de edelstenen aan de vrouw slechts in bewaarneming heeft gegeven. Subsidiair betoogt de man dat hij de edelstenen onder uitsluitingsclausule uit de nalatenschap van zijn ouders heeft gekregen.

De vrouw betwist de vordering van de man. Zij stelt dat de ring met de edelstenen haar eigendom is geworden. Zij voert daartoe primair aan dat zij de edelstenen tijdens het huwelijk tussen partijen, van de man geschonken heeft gekregen. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat de ring, waarin zij de edelstenen heeft laten plaatsen, een lijfsieraad is. Nu de zij de ring  in gebruik heeft wordt de ring, op basis van het lijfsieradenbeding in de huwelijkse voorwaarden, geacht haar eigendom te zijn.

De rechtbank oordeelt dat de edelstenen, door de plaatsing daarvan in een ring die door de vrouw wordt gedragen, dienen te worden aangemerkt als een lijfsieraad. Op basis van de huwelijkse voorwaarden wordt een lijfsieraad geacht eigendom te zijn van de echtgenoot die dat sieraad gebruikt. De rechtbank oordeelt, dat gelet op het dwingende karakter van de tussen partijen overeengekomen bewijsbepaling, er geen twijfel bestaat dat partijen met het opnemen van deze bepaling hebben bedoeld elke discussie over eigendom van lijfsieraden te voorkomen. Er bestaat volgens de rechtbank dan ook geen ruimte voor het leveren van tegenbewijs. Dat is ook volgens de rechtbank niet anders wanneer het gaat om edelstenen met een aanzienlijke waarde die eerst tot lijfsieraad zijn geworden nadat ze in de ring van de vrouw zijn gezet.

Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag of een uitsluitingsclausule een in huwelijkse voorwaarden opgenomen lijfsieradenbeding terzijde stelt. Een in een testament opgenomen uitsluitingsclausule brengt de wil van de erflater tot uitdrukking om de goederen waarin de clausule is verbonden, aan een van de echtgenoten, met uitsluiting van de andere, ten goede te laten komen. De rechtbank is van oordeel dat de expliciteerde wil van de erflater in de uitsluitingsclausule niet kan worden doorkruist door het huwelijksgoederen­regime dat tussen partijen geldt. Indien vast komt te staan dat de man de edelstenen uit de nalatenschap van zijn ouders onder een uitsluitingsclausule heeft verkregen, zal het lijfsieradenbeding, zoals dat in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen, terzijde worden gesteld.

De rechtbank stelt de man dan ook in de gelegenheid bewijs te leveren dat de edelstenen uit de nalatenschap van zijn ouders zijn verkregen, met expliciete uitsluiting dat de goederen in de huwelijksgemeenschap van partijen vallen. De man kan dit bewijs uitsluitend leveren door overlegging van de testamenten van zijn ouders. Indien de man niet in dit bewijs slaagt, dan behoren de edelstenen op grond van het lijfsieradenbeding aan de vrouw toe.