De verantwoordelijkheid voor het vastleggen van asbestverwijderingswerkzaamheden

20 april 2011

De navolgende kwestie toont maar weer eens aan dat het schriftelijk vastleggen van afspraken veel ellende kan voorkomen.

In een zaak die aan de Rechtbank Leeuwarden is voorgelegd had de gemeente Opsterland een sloopvergunning verleend voor de sloop van een melkveestal onder de voorwaarde dat het slopen van asbest moest worden opgedragen aan een deskundig bedrijf. De te verrichten sloopwerkzaamheden zijn vervolgens bij de gemeente gemeld. De vraag (op het meldingsformulier) of gebruik wordt gemaakt van een onderaannemer is bevestigend beantwoord. Tijdens een inspectie constateert de gemeente dat het slopen van asbest is uitgevoerd door medewerkers van een bedrijf dat niet in het bezit is van het verplichte certificaat voor asbestverwijdering. Hierop zijn de werkzaamheden door de gemeente stilgelegd. In de bezwaarprocedure handhaaft de gemeente haar besluit tot stillegging omdat het Asbestverwijderingsbesluit 2005 een certificaat, zoals bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit, verplicht stelt. In het beroep dat door belanghebbende is aangetekend stelt belanghebbende dat niet het juiste bedrijf is aangeschreven, omdat zij ten onrechte als overtreder is aangemerkt, aangezien zij het werk niet als onderaannemer van het desbetreffende bedrijf heeft uitgevoerd. De werkzaamheden zouden zijn aangenomen en uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf, dat daarvoor personeel van eiseres heeft ingehuurd. Ook had volgens belanghebbende de gemeente eerst de juistheid van alle door betrokken partijen zelf aangeleverde informatie moeten toetsen, voordat daadwerkelijk tot handhaving mag worden overgegaan.

De rechtbank maakte in haar uitspraak van 12 december jl. ‘korte metten’ met het verweer. Omdat op het meldingsformulier van de sloopwerkzaamheden eiseres was genoemd als het bedrijf dat de werkzaamheden als onderaannemer uitvoerde, bewijsstukken dat het anders zou zijn ontbraken en medewerkers van het bedrijf van belanghebbende feitelijk aan het werk waren, oordeelde de rechtbank dat de gemeente tot het stilleggen van de werkzaamheden had mogen overgaan. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat het feit dat de beschreven inhuurconstructie in de praktijk veelvuldig voorkomt, niet maakt (ook omdat de bewijsstukken ontbraken) dat er daadwerkelijk sprake is geweest van het inlenen van arbeidskrachten. Mede gezien de regelgeving waarin een duidelijke verantwoordelijkheid is gelegd bij het bedrijf dat de asbestverwijderingswerkzaamheden uitvoert, had het volgens de rechtbank voor de hand  gelegen dat afspraken op schrift zouden zijn gesteld. Dat zulks niet het geval is, moet naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van het bedrijf blijven.