Commissie hoefde Schiphol niet te vervolgen

expertise:

Mededinging & Regulering

nieuwsbrief:

Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

23 januari 2015

De Europese Commissie mocht de klacht van EasyJet tegen de door Schiphol toegepaste tarieven afwijzen, op grond van het feit dat  die klacht reeds was afgewezen op nationaal niveau door de Autoriteit Consument & Markt (voorheen: de Nederlandse Mededingingsautoriteit). 

In 2008 diende EasyJet bij de Nederlandse mededingingsautoriteit klachten in, zowel op basis van Nederlandse luchtvaartwetgeving, als van de Mededingingswet. Deze klachten waren gericht tegen (de exploitant van) Schiphol, met wie EasyJet toen nog in de clinch lag. Het ging om passagiers- en veiligheidstoeslagen. Deze klachten werden vervolgens (definitief) afgewezen op basis van prioriteitsbeleid.

In 2011 diende EasyJet daarop bij de Europese Commissie een klacht in. Schiphol zou discriminerende en excessieve toeslagen hanteren en misbruik maken van haar machtspositie op de binnenlandse markt. Ook de Commissie wees de klacht van EasyJet af. Het bedrijf kreeg opnieuw geen inhoudelijke beoordeling van haar klacht. Reden voor afwijzing was dat de klacht reeds door een nationale mededingingsautoriteit was behandeld (vgl. artikel 13(2) Verordening 1/2003).

EasyJet ging tegen deze afwijzing in beroep bij het Gerecht van de EU. Dat oordeelde deze week dat de Commissie in dit soort gevallen over een ruime beoordelingsmarge beschikt, zodat de rechterlijke toetsing achteraf marginaal moet zijn. Daarbij richt de Europese rechter zich vooral op een controle van de volgende elementen:

  • besluit gebaseerd op feitelijk juiste gegevens;
  • geen blijk van onjuiste rechtsopvattingen;
  • geen kennelijke beoordelingsfouten; en
  • bevoegdheid niet misbruikt.

Het Gerecht komt op basis van deze marginale toetsing onder meer tot de conclusie dat de Commissie de klacht terecht heeft afgewezen, op grond van het feit dat die door een nationale mededingingsautoriteit reeds om prioriteitsredenen was afgewezen. Daarbij ontleent het Gerecht argumenten aan de tekst van de relevante bepaling – artikel 13 Verordening 1/2003 – de wetssystematiek van die Verordening, en een teleologische interpretatie.